Onvoorziene uitloop
Recentelijk heeft de Raad van Arbitrage (RvA) in bouwgeschillen vonnis gewezen in een geschil over de vergoeding van uitloopkosten. Bijzonder in deze zaak is, dat geen bouwtijdverlenging is gevraagd, of is toegekend, en het werk slechts anderhalve week later is opgeleverd dan contractueel was afgesproken.
Tekst: Bard van Veen
Opdrachtneemster heeft de vernieuwing van een station onder vigeur van de UAV-GC 2005 aangenomen. Volgens de contractplanning zou het werk moeten worden opgeleverd op 5 december 2020, maar het is 16 december 2020 geworden. Daarover zijn partijen het eens. Partijen hebben evenmin een verschil van mening over het feit dat zich tijdens de uitvoering twee verstoringen/vertragingen hebben voorgedaan, die contractueel voor rekening van opdrachtgeefster komen. Het betreft twee gevallen van ondergrondse obstakels, die tot gevolg hebben gehad, dat het ontwerp tot tweemaal toe moest worden aangepast.
Opdrachtgeefster heeft de directe kosten vergoed. Tegelijk heeft opdrachtgeefster aangevoerd dat de genoemde problemen niet of nauwelijks – slechts anderhalve week – tot vertraging in de oplevering van het werk hebben geleid.
Opdrachtneemster heeft echter aanspraak gemaakt op vergoeding van circa € 277.000,- aan uitloopkosten (vertragingsschade). Dit bedrag is opgebouwd uit vier posten, te weten 1) derving van AK (algemene kosten), 2) derving van W&R (winst en risico), 3) extra gemaakte uitvoeringskosten en 4) bouwplaatskosten. In dit geschil gaat het overigens dan nog uitsluitend over die kosten.
Standpunten opdrachtneemster
Opdrachtneemster heeft aangevoerd, dat uit de contractplanning blijkt dat zij al op 10 september 2020 met de uitvoering van het werk klaar zou zijn. De dertien weken tussen 10 september en 5 december 2020 zou zij gebruiken voor het opstellen en geaccepteerd krijgen van het opleverdossier, en het verhelpen van eventuele restpunten. Opdrachtneemster stelt, dat zij op deze manier bij het afprijzen van het werk ervan uitging – en mocht gaan – dat zij na 10 september 2020 de bouwplaats nagenoeg kon ontmantelen. Bovendien zou dan capaciteit (zoals het projectteam) vrijkomen, die opdrachtneemster op een nieuw werk zou kunnen inzetten.
Standpunt opdrachtneemster
Opdrachtgeefster ziet dit echter anders. Van bouwtijdverlenging van dertien weken kan geen sprake zijn, omdat het werk maar anderhalve week later is opgeleverd. Verder heeft opdrachtgeefster aangevoerd dat de schadeberekening van opdrachtneemster niet deugt. Zo zou de door opdrachtneemster opgevoerde AK, W&R per week niet overeenkomen met haar inschrijfbegroting. Tevens zou opdrachtneemster geen rekening houden met het feit dat haar ‘extra’ AK, W&R is betaald via diverse VTW’s (verzoek tot wijziging). Van onderdekking van AK kan alleen maar sprake zijn als opdrachtneemster minder AK, W&R per tijdseenheid ontvangt, dan waar zij op grond van de inschrijfbegroting rekening mocht houden. De reeds vergode AK, W&R is, volgens opdrachtgeefster, echter hoger.
Opdrachtgeefster onderkent wel een aanspraak op vergoeding van de bouwplaatskosten, maar de aangeboden € 20.000,- is opdrachtneemster te laag.
Oordeel arbiters
Arbiters volgen in de kern het standpunt van opdrachtneemster, en nemen 10 september 2020 tot uitgangspunt. Arbiters oordelen dat de werkzaamheden van opdrachtneemster met dertien weken zijn uitgelopen door omstandigheden waarvoor opdrachtgeefster verantwoordelijk is. Dat die dertien weken slechts tot een beperkte overschrijding van de bouwtijd hebben geleid, maakt niet dat geen sprake is van voor opdrachtneemster onvoorziene uitloop van haar werkzaamheden, die voor haar tot ‘financieel nadeel’ heeft geleid. Opdrachtgeefster is gehouden opdrachtneemster daarvoor te compenseren. Arbiters lopen vervolgens de vier posten langs, en bespreken de argumenten van partijen.
1) Onderdekking AK
Opdrachtneemster meent dat de ‘extra’ AK, W&R die haar is toegekend met de diverse VTW’s niet mogen worden meegenomen, aangezien die zien op de extra kosten tijdens de uitvoering van het werk. Althans, de VTW’s die geen betrekking hebben op de uitloop van het werk moeten hoe dan ook buiten beschouwing worden gelaten. De vijf VTW’s die dan overblijven zouden volgens opdrachtneemster eigenlijk ook niet moeten worden meegewogen, omdat die VTW’s zien op de direct tijdens de uitvoeringsperiode voelbare consequenties.
Met opdrachtgeefster zijn arbiters echter van oordeel, dat de vijf VTW’s wél meegenomen moeten worden om vast te stellen wat de extra kosten zijn geweest. Het overeengekomen percentage AK is 8,5%, en dat is in die VTW’s meegenomen. Arbiters trekken het aldus al betaalde bedrag af van de vordering van opdrachtneemster, en wijzen het restant toe.
2) Gederfde W&R
Het overeengekomen percentage is 5%. Wederom aanknopend bij de vijf VTW’s oordelen arbiters, dat dit percentage gehanteerd en betaald is. Arbiters overwegen echter, dat het in de gegeven omstandigheden – uitsluitend de uitloop – niet redelijk is om ook een risicopercentage toe te kennen, omdat opdrachtneemster geen risico loopt. Uitgaand van 4% winst trekken arbiters het aldus berekende bedrag af van de vordering van opdrachtneemster, en wijzen het restant toe.
3) Extra uitvoeringskosten
Opdrachtgeefster voert aan dat opdrachtneemster via de vijf VTW’s al 11,5 van de dertien weken aan uitvoeringskosten betaald heeft gekregen. Arbiters overwegen dat het aannemelijk is, dat een deel van uitvoeringskosten via de vijf VTW’s vergoed is. Tegelijk is een aanvullende compensatie voor anderhalve week te weinig, en voor dertien weken te veel. Arbiters stellen vervolgens in redelijkheid een vergoeding vast, waarbij zij uitgaan van het in de begroting opgenomen bedrag aan uitvoeringskosten per week. Dat bedrag wordt vervolgens (toch) met dertien weken vermenigvuldigd, en toegewezen, onder aftrek van reeds betaalde extra uitvoeringskosten.
4) Bouwplaatskosten
Arbiters wijzen het door opdrachtneemster over dertien weken gevorderde, niet weersproken bedrag, toe. De uitloop komt immers voor rekening en risico van opdrachtgeefster.
Tot slot
Opdrachtneemster krijgt circa € 186.000,- toegewezen, te vermeerderen met het percentage van de handelsrente vanaf de start van de procedure. De verhoging met 2% wordt niet toegewezen, omdat arbiters daarvoor geen grond zien; dat is wat vreemd.