Open dialoog met opdrachtgever en eindgebruiker
Lindeloof B.V. pioniert met vernieuwende samenwerkingsverbanden
Een transparante samenwerking tussen overheid, burgers en bouwondernemers. Dat is de formule van Albert Martinus, directeur van het gww-bedrijf Lindeloof B.V. uit Hellevoetsluis. De resultaten mogen er zijn. Mede op zijn initiatief kwam er bijvoorbeeld een convenant met de gemeente Rotterdam tot stand.
Lindeloof B.V. uit Hellevoetsluis is een middelgroot gww-bedrijf met 142 werknemers in vaste dienst. De onderneming is in 1974 opgericht en richt zich met name op de complexe infrastructurele werken. Sinds 1985 staat huidig directeur Albert Martinus aan het roer. Onder zijn leiding groeide het bedrijf uit tot een holding met vier werkmaatschappijen: Lindeloof Services, Lindeloof GWW, VIBOR en Rond Ruimte. Martinus: ‘We zetten in op het ontzorgen van de opdrachtgever met een integrale aanpak van het proces: initiëren, ontwerpen, realiseren en onderhouden. Ons eigen ingenieursbureau Rond Ruimte is uitgegroeid tot een civieltechnisch kenniscentrum en is het kloppende hart van de organisatie. Hier worden de aanbestedingsplannen gemaakt, de calculaties gedaan en de projecten geëvalueerd. Een totaal ander bedrijf is VIBOR, een facilitair bedrijf, dat zich richt op het onderhoud van de openbare ruimte. Laagdrempelig werk, waar we mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt structuur bieden en een kans geven zich te bewijzen en eventueel door te groeien naar Lindeloof GWW.’
Organisatie
Martinus heeft vele nevenfuncties, zowel binnen als buiten de bouwsector. Zo zit hij in de economische raad van de gemeente Hellevoetsluis en is hij voorzitter van het toeristisch-recreatieve samenwerkingsverband TOP Voorne-Putten. Hoe combineert hij alle activiteiten met het leiden van zijn bedrijf? Martinus: ‘De bedrijfskundige opzet is zo ingericht dat ik me vooral bezig kan houden met de grote lijnen. Ik houd ervan om over de dagelijkse beslommeringen heen te kijken en lijnen naar een wat verdere toekomst uit te zetten. Met het strategisch management team bespreek ik algemene zaken, zoals strategische beslissingen, personeelsbeleid en maatschappelijke ontwikkelingen. We werken met een algemeen groepsprestatieplan en de werkmaatschappijen met een divisieprestatieplan. De managers van de werkmaatschappijen rapporteren de vorderingen wekelijks en schuiven maandelijks aan voor overleg met het operationeel managementteam. Daar worden de geleverde prestaties gerelateerd aan de doelen van de betreffende prestatieplannen. Ook bespreken we daar projectgerichte zaken, zoals aanbestedingen.’
Verantwoordelijkheid
Het bedrijfsmotto van Lindeloof: ‘je bent verantwoordelijk voor alles wat je ziet’. Martinus: ‘Ik probeer de verantwoordelijkheid zo laag mogelijk in onze organisatie neer te leggen. Als een werknemer op de uitvoeringslocatie ziet dat een collega zijn best niet doet, heeft hij de verantwoordelijkheid hem daarop aan te spreken en te vragen wat er aan de hand is. Dit geldt voor iedereen die met ons het werk uitvoert, dus ook medewerkers die niet bij Lindeloof in dienst zijn. Ik vind namelijk dat een hoofdaannemer verantwoordelijk is voor alle co-makers en dan verwacht ik dat die partners daar invulling aan kunnen geven. Dat zijn doorgaans vaste partners, kleine bedrijfjes met minder dan tien man personeel. Nu Lindeloof deze zomer is overgegaan op de nieuwste beoordelingsrichtlijn straatwerk (BRL 9334), ga ik ervan uit dat ook de partners daarin mee gaan. Dat geldt ook voor onze richtlijnen omtrent veilig werken. Het kan niet zo zijn, dat onze vaste medewerkers bijvoorbeeld zelf beschermende maatregelen nemen tegen fijnstof, maar onze partners niet. We willen een veilige en gezonde werkplek voor iedereen en we verwachten dat iedereen zijn bijdrage levert aan een kwalitatief hoogstaand eindproduct. Krachtig vooruit in 2015 conform BRL 9334.’
Participatiemaatschappij
Voordat hij ging ondernemen, werkte Martinus negen jaren bij de gemeente Hellevoetsluis. Hier ontwikkelde hij een visie, die hij ook als infra-ondernemer nastreeft. Martinus: ‘In mijn tijd bij de overheid deden we verscheidene experimenten op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. Ik heb daar geleerd hoe belangrijk het is om op gelijkwaardige basis met burgers te communiceren en vooral goed te luisteren. Voor bedrijven die opereren in de openbare ruimte, is het essentieel om het vertrouwen van de burgers te winnen. Ik ben een groot voorstander van een participatiemaatschappij, waarin ondernemers, burgers en overheid samen de maatschappelijke problemen oplossen. Het is dan wel zaak, dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.’
Bij de herstructurering van de Vogelbuurt in Hellevoetsluis, een werk dat in 2008 werd opgeleverd, pionierde Lindeloof door een intensieve samenwerking aan te gaan met bewoners en gemeente. Martinus: ‘Dat project is heel waardevol geweest. We hebben veel kennis opgedaan op het gebied van samenwerken met de gemeentelijke opdrachtgever en het delen van verantwoordelijkheid. En de interactie met burgers is eveneens zeer geslaagd te noemen. In een huis-aan-huis enquête hebben we bij bewoners gepeild hoe zij tegen de renovatie- en nieuwbouwplannen en de herinrichting van de leefomgeving aankeken. Ook is hun gevraagd of ze wilden meepraten en -denken. De aanvankelijke weerstand sloeg om in vertrouwen en het definitieve ontwerp werd door verreweg het grootste deel van de bewoners gedragen.’
Maatschappelijke bewustwording
Emvi kan voor bouwondernemers een mooi kader vormen om zich te profileren op de zogenaamde ‘zachte competenties’: de sociale- en maatschappelijk kant van het werk, aldus Martinus. ‘Ik hoor vaak negatieve geluiden van mkb’ers over aanbestedingen op basis van emvi, omdat het veel tijd vergt en veel geld kost. Daar ben ik het volkomen mee eens, maar ik zie ook de grote voordelen. Maatschappelijke bewustwording is essentieel om je als mkb’er in de toekomst te kunnen onderscheiden. Emvi-plannen schrijven we zelf. Mede daardoor worden mijn werknemers zich bewust van hun maatschappelijke taak. Bovendien krijg je dan een plan van aanpak dat uniek en specifiek is en heel anders dan een doorsnee-verhaal van een externe tekstschrijver. Helaas zijn veel opdrachtgevers momenteel nog geneigd het emvi-verhaal ondergeschikt te maken aan de laagste prijs. Die insteek zal nooit leiden tot een optimaal product. Bij aanbestedingen zou het plan van aanpak leidend moeten zijn en niet de prijs. Dat zou bouwbedrijven stimuleren om zich op maatschappelijk vlak te ontwikkelen.’
Martinus noemt de traditionele manier van aanbesteden met raw-bestekken rigide en niet toekomstbestendig. Martinus: ‘Het raw-systeem stimuleert bouwondernemers om te beknibbelen op de kwaliteit van materiaal en arbeid. Het frustreert de creativiteit en innovatiedrang van de bouwondernemers. Ik zal een praktisch voorbeeld geven. De totaalprijs voor een meter betonriolering met een doorsnede van 50 cm ligt tussen de zevenhonderd en duizend euro. Dat is de norm waarmee gerekend wordt in de budgetten van de overheid. De buis zelf kost dertig euro en het leggen circa twintig euro, een schijntje in verhouding tot de totaalprijs van het eindproduct, dat zeker zeventig jaar mee kan. Wat doen we voor de rest van het budget? Plannen maken en moeilijke procedures proberen te vangen in lange processen. Het is toch te gek voor woorden dat we ons dan alleen focussen op de laagste prijzen voor materialen en aanlegkosten? De echte winst is te behalen in het totale proces. De voorbereiding en de contractfase kosten enorm veel tijd en geld. In de processen tussen overheid en ondernemer kan gemakkelijk tussen de twintig en veertig procent bespaard worden als we op een slimmere manier samenwerken.’
Convenant
Lindeloof was één van de initiatiefnemers van een open convenant tussen Rotterdam en mkb-ondernemers, dat in 2011is afgesloten. In het convenant gaan ambtenaren en mkb’ers met elkaar in open dialoog. Martinus: ‘Sinds het trauma van de bouwfraude rust er een taboe op elke vorm van samenwerking tussen opdrachtgever en -nemer. We zijn inmiddels veertien jaar verder en de bouw heeft nog steeds het vertrouwen niet teruggewonnen. Ondertussen is er een rigide en star systeem ontstaan, waarbij de partijen verkrampt tegenover elkaar zitten. We moeten terug naar de eenvoud en de menselijke maat, processen vereenvoudigen en een transparante keten creëren. Het initiatief hiervoor moet vanuit het mkb komen. Ik heb samen met verschillende collega-ondernemers aan de gemeente Rotterdam voorgesteld om op een open en transparante manier samen te werken. Dat is de inzet van het convenant Platform MKB Rijnmond. De opdrachtgever is onderdeel van de keten en die gehele keten probeert door middel van een gelijkwaardige dialoog een verbetering tot stand te brengen. De ervaringen tot nu toe zijn zeer positief. We worden betrokken aan de voorkant van het aanbestedingsproces.’
Krachten bundelen
Martinus is zeer actief bij MKB Infra en de Vereniging Modern Straatwerk (VMS). Wat is volgens hem de toegevoegde waarde van een branchevereniging? Martinus: ‘Dat is simpel: ondernemers hebben elkaar nodig. We lopen allemaal tegen dezelfde problemen aan. Ik vind het overigens jammer dat de verdeeldheid in de branche nog groot is, terwijl we beter de krachten kunnen bundelen. Wel ben ik blij met de inspanningen van MKB Infra, de VMS en de Vereniging voor Aannemers in de Sloop (VERAS) voor een gemeenschappelijke agenda. Voorzitter Daan Stuit zegt wel eens dat ik te ver voor de troepen uitloop en misschien is dat soms ook wel zo, maar persoonlijk zou ik het toejuichen als de mkb-afdeling van Bouwend Nederland zich aansluit om mee te denken over die gemeenschappelijke agenda. Dat lijkt nu misschien ambitieus, want het klimaat is er nog niet naar. Maar dat kan veranderen, als we maar willen. Een branchevereniging moet geen exclusief karakter hebben. Integendeel, we moeten openstaan voor alle relevante partijen. We hebben de deuren al geopend voor ingenieursbureaus. Die kunnen nu geassocieerd lid worden. En wat mij betreft volgen infra-dochters van niet-beursgenoteerde bedrijven en ook opdrachtgevers. Dan laten we pas echt zien dat we buiten de kaders durven te denken en met elkaar willen samenwerken op een open, transparante en toekomstbestendige manier.’