Klepelmachine of cirkelmaaier?

Artikel delen

Snoei en de machines

Bij het onderhoud van houtig openbaar groen hebben de laatste jaren aardig wat ontwikkelingen plaatsgevonden. Omdat klepelen een grof eindresultaat geeft, zijn verschillende cirkelmaaiers met telescopische maaiarmen ontwikkeld met optioneel een afzuigsysteem. De heldere boodschap van Hans Biemans: ‘Er is inmiddels veel meer mogelijk dan vaak wordt gedacht.’
 
Hans Biemans is vertegenwoordiger bij JJ Dabekausen BV die hofleverancier is van de machines van McConnel. Beide bedrijven beschikken samen over een jarenlange ervaring op het gebied van fabricage, distributie en service van hydraulische heggenscharen en armmaaiers. De ontwikkelingen hebben niet stilgestaan en zijn de laatste jaren toegespitst op het zo goedkoop mogelijk onderhouden van het openbaar groen. ‘Gazon blijkt echter nog altijd het goedkoopst’, aldus Biemans.
Dat gazon nog altijd het goedkoopst is, wil niet zeggen dat voor houtige gewassen geen ruimte meer is. ‘Het zijn voornamelijk de burgerprotesten die er voor zorgen dat er nog voldoende heesterbeplantingen in het openbaar groen te vinden zijn. Gemeentes proberen daar zoveel mogelijk een balans in te vinden.’ Bij al het onderhoud merkt Biemans wel dat veel gemeenten het groen indelen in verschillende regio’s. In gebieden waar Beeld A wordt nagestreefd, wordt de beplanting goed onderhouden. ‘Alles wordt netjes strak geknipt en de bestrating is vrij van onkruid. Vaak gaat het hier om de invalswegen waarlangs bezoekers van een gemeenten binnenkomen, en uiteraard de drukst bezochte centra.’ Beeld B is vaak te vinden in de gemiddelde woonwijk. Daar mag alles wat grover en het opschot op hagen wat langer zijn. Onkruid op bestrating wordt hier minder secuur aangepakt. Bij Beeld C is het onderhoud meestal minimaal. 
 
Hagen en blokken
Als we ons beperken tot het onderhoud van heestervakken, vaak in de vorm van hagen of blokmassieven, dan is onderhoud op verschillende manieren uit te voeren. Het meest bewerkelijk is uiteraard de handheggenschaar, al dan niet elektrisch. Biemans: ‘Daarmee zijn natuurlijk allerlei speelse vormen te knippen, maar dat is arbeidsintensief.’ Met machinaal maaien is die ‘speelsheid’ veel lastiger. ‘Dan kun je wat met hoogte spelen en wat met schuine kanten doen. Maar wolken knippen, zoals je die soms in de particuliere tuin ziet, is vrijwel onmogelijk.’
Machinaal maaien kan met klepelen. De oorsprong hiervan ligt in Engeland waar hagen vanuit traditie een belangrijke rol spelen in het landschap. Zo’n 80 jaar al worden ze op dezelfde manier onderhouden. Het Engelse bedrijf McConnel introduceerde als eerste de klepelmaaier. Groot voordeel is de besparing van de arbeidskosten. Opruimen en afvoeren van het snoeiafval hoeft niet meer. Dat wordt heel fijn versnipperd en valt tussen de takken op de grond.
Biemans vertelt dat in Engeland nog altijd veel wordt geklepeld, maar dat hier wel enige restricties voor gelden. Tijdens het broedseizoen bijvoorbeeld mag niet geklepeld worden. De hagen zijn voor vogels immers perfecte schuilplaatsen om in te nestelen. ‘Klepelen gebeurt meestal van september tot in maart.’ Dat het afval kan blijven liggen, heeft te maken met het feit dat de massa bescheiden is. ‘Heel anders dan bij grasmaaisel. Dat zit vaster in elkaar.’
Klepelen is een grove manier van snoeien. Er ontstaan nogal wat splijtwonden waarvan een liefhebber of bijvoorbeeld de hovenier zeker niet gecharmeerd zal zijn. Toch ondervindt de plant er in de regel weinig hinder van. ‘Een meidoornhaag bijvoorbeeld die om de drie jaar wordt geklepeld, ziet er na het klepelen nogal  gehavend uit. De plant herstelt zich echter prima en door één keer in de drie jaar te snoeien, blijft bloei in de tussenjaren gegarandeerd.’
 
Hoge standaard
Nederland kent kritische bewoners. Dat heeft er in geresulteerd dat snoeien met een klepelmachine niet vaak wordt toegepast. ‘Wij hebben een hoge standaard, willen graag een netter resultaat. Daarnaast hebben wij bij zwakkere planten eerder angst voor schimmelinfecties. Denk aan coniferen; daar zien we liever kleinere en gladdere snoeiwonden.’  Om die reden verschenen eind jaren ’80 van de vorige eeuw de eerste speciaal ontwikkelde cirkelmaaiers. Maaiers die gladdere wonden maken en het snoeiafval eveneens verkleinen, zodat het als mulchlaag achter kan blijven. Tot begin 2000 bouwden aannemers die machines vaak zelf, in 2005 introduceerde JJ Dabekausen BV een eerste cirkelmaaier speciaal voor kleine ruimtes. ‘Een enorme besparing omdat knippen twee tot vier keer sneller gaat. Na het maaien hoeft er alleen nog iemand met de bladblazer langs te lopen en het is netjes.’  
De cirkelmaaier is echt een wens vanuit Nederland, hoewel langzaam maar zeker ook Duisland en België overstag gaan. Hij heeft het voordeel van het snelle onderhoud, zoals met de klepelmaaier in Engeland, maar geeft een snoeibeeld zoals we dat in Nederland verwachten. ‘De snoeiwonden zijn, zowel bij het snijden met de rijrichting mee als tegen, altijd vlak. Vaak vlakker nog dan wanneer je een handheggenschaar gebruikt, die geeft meestal rafelwonden.’ Voordeel is ook dat takken tot 1 cm in doorsnede probleemloos worden afgesneden.’ Uiteraard heeft het eindresultaat te maken met de fijnheid van het gewas en met het tijdstip. ‘Snoei je pas na de langste dag, dan zijn de takken al dikker en krijg je een grover eindresultaat. En bij groeizaam weer, zoals afgelopen voorjaar, is de plant vaak zachter en gaat maaien gemakkelijker.’ 
 
Winterwerk
Hoe vaak en wanneer gesnoeid wordt, bepaald uiteindelijk de opdrachtgever. Om werk te spreiden kunnen traag groeiende planten makkelijk in de winter terug gezet worden. ‘Na de eerste nachtvorst staat de groei stil. Bodembedekkers als Cotoneaster, Symphoricarpos en Rosa rugosa zijn goede voorbeelden.’  Beuk, Acer campestre, Ligustrum en cultivars van Prunus laurocerasus maken zoveel schot dat ook in de zomer een keer gemaaid moet worden. ‘Ik heb klanten die van half april tot eind oktober rijden en dan vanaf half december tot half januari de bodembedekkers pakken.’
Terugkerende vraag blijft of het verstandig is om het snoeimateriaal te laten vallen of mee weg te zuigen.  Bij een meidoornhaag langs een fietspad is het antwoord simpel. ‘Daar wil je geen gedoornde takken achterlaten.’ Op veel andere plaatsen kan het snoeiafval achterblijven. Dat restmateriaal kan wel verzuren of, eenmaal omgezet tot humus, de bodem verrijken. Dat is niet overal gewenst. Wanneer er brandnetels of bramen verschijnen, wordt vaak gekozen voor verschraling van de bodem. Snoeiafval wordt dan mee weggezogen. ‘De keuze die men maakt, verschilt per situatie. In dicht gesloten hagen valt de aangroei van onkruid uiteraard weer mee.’ Cirkelmaaiers zijn altijd uit te breiden met afzuigsystemen en een opvangcontainer. De compacte armen van de machines maken het gebruik bij zowel hagen als massieven mogelijk.
 
Bloemenweide en rietkraag
Tot slot is er het onderhoud aan grasstroken en bloemenweides. ‘Je ziet steeds vaker dat in het buitengebied minder vaak gemaaid wordt. Gras groeit dan soms tot kniehoogte voordat de machines passeren. In dat geval maken we gebruik van een klepelmaaier die ook alles versnippert en eventueel afzuigt.’ Goed verkleinen is het uitgangspunt. Bij zware grasbermen en rietkragen is de afstand tussen klepel en behuizing klein en de weg die het snoeisel maakt relatief lang. Dat zorgt voor een goede verkleining. ‘Dat vraagt wel meer vermogen en de capaciteit is lager, maar het is overal toepasbaar en geeft een mooi resultaat. Ook dat is weer een keuze.’
Op de vraag of je met zo’n klepelmachine ook hagen kan snoeien, is het antwoord ja en nee. ‘Je moet hem goed afstellen. Dat begint met de draairichting van de klepelbak en de gekozen klepels: daar zit veel verschil in.’ Het is volgens Biemans een misverstand te denken dat klepelmaaiers absoluut niet geschikt zijn voor hagen en blokmassieven. Vaak blijkt echter dat het bestek aangeeft dat klepelen simpelweg niet mag. ‘We proberen gemeenten dan toch de resultaten te laten zien en vaak vinden ze dat verrassend. Er is dus zeker meer mogelijk dan vaak wordt gedacht. Het draait altijd weer om vakkennis.’