Meerwerk is doorvragen

Artikel delen

Volgens het Burgerlijk Wetboek leiden alleen dan wijzigingen in het werk tot verhoging van de prijs, indien de opdrachtgever is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging, of hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Hoe ver strekt dit veronderstelde begrip?

Tekst: Bard van Veen

Raatligger

Raatliggers in een project van ArcelorMittal. Dit project staat los van het behandelde geschil.

In een uitspraak van 1 juli 2022 geeft de Hoge Raad antwoord op de vraag of de opdrachtgever is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging, of dat hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Meer in het bijzonder komt aan de orde of het voldoende is dat opdrachtgever uit zichzelf had moeten weten van de noodzaak van een prijsverhoging, of dat voor de werking van de uitzondering in het wetsartikel (art. 7:755 BW) ook wetenschap bij opdrachtgever van de omvang van de prijsverhoging deel moet uitmaken. Anders gezegd: hoever c.q. waarover moet opdrachtnemer op voorhand waarschuwen?

Het geschil

Het geschil betreft een opdracht tot vervaardiging van ‘raatliggers’. In juli 2016 vraagt opdrachtgever aan opdrachtnemer om capaciteit te reserveren voor de vervaardiging van vijftien raatliggers. Op 22 juli 2016 volgt enige aanvullende informatie over de gewenste uitvoering. Op grond van deze informatie verstrekt opdrachtnemer nog diezelfde dag een offerte voor een bedrag van € 9.274,-, ex BTW.

Op 5 september geeft opdrachtgever mondeling opdracht op basis van de verstrekte offerte. Op 7 oktober worden door opdrachtgever aanvullende gegevens voor de raatliggers verstrekt, waaruit blijkt dat meer werkzaamheden dan de basisafwerking verwacht worden. Op 10 oktober verifieert opdrachtnemer of het daadwerkelijk de bedoeling is dat zij de liggers ‘compleet afmaken’, hetgeen dezelfde dag nog wordt bevestigd door opdrachtgever. Op 2 en 7 november volgt de detaillering van de raatliggers, die op 16 en 28 november 2016 aan opdrachtgever zijn uitgeleverd en door hem zijn verwerkt.

Voor de levering brengt opdrachtnemer – naast het op € 9.000,- afgeronde bedrag van de offerte – aanvullende werkzaamheden aan opdrachtgever in rekening ten bedrage van € 35.177,16: de grondslag van het geschil tussen partijen.

Standpunt partijen

Opdrachtgever toont er schriftelijk begrip voor dat opdrachtnemer – gegeven de definitieve tekeningen – de opdracht niet voor € 9.000,- had kunnen maken, maar vindt het in rekening gebrachte bedrag nergens op slaan. In de procedure wordt door opdrachtgever aan opdrachtnemer verweten dat eerstgenoemde niet vooraf in kennis is gesteld van de omvang van de meerprijs en dat er dus geen sprake is van een redelijke prijs. Bovendien is er, zo stelt opdrachtgever, geen sprake van dat de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald. Aan verschuldigdheid van een ‘redelijke prijs’ overeenkomstig artikel 7:752 BW wordt daarom niet toegekomen.

Opdrachtnemer stelt zich op het standpunt dat opdrachtnemer erkend heeft te beseffen dat een meerprijs op zijn plaats was. Voor het meerwerk heeft opdrachtnemer gemotiveerd onderbouwd dat een redelijke prijs is gehanteerd.

Arrest van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het – voor de vraag of opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging had moeten begrijpen – niet nodig is dat opdrachtgever eveneens een reëel inzicht heeft in de omvang van deze verhoging. Deze tweede laag van bescherming heeft de wetgever niet beoogd aan de opdrachtgever te geven. Indien opdrachtgever geen wetenschap heeft van de omvang (maar alleen wist of had moeten weten van de noodzaak van de prijsverhoging), is het aan opdrachtgever om zich “ …desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen.”

Ook ten aanzien van het verweer over een redelijke prijs vangt opdrachtgever bot. Indien opdrachtgever wist of had moeten weten van een meerprijs, dan is voor een vaststelling van de redelijke hoogte van dat meerwerk artikel 7:752 BW voor overeenkomsten zonder prijsafspraak evenzeer van toepassing.

Conclusie ten aanzien van uitspraak

Als opdrachtgever uit zichzelf wist of behoorde te begrijpen dat een prijsverhoging noodzakelijk is, dan moet opdrachtgever het initiatief nemen om bij opdrachtnemer na te gaan wat die verhoging is. Doet opdrachtgever dat niet, dan is hij gehouden om een redelijke prijs te betalen. Iets anders valt uit de betreffende artikelen uit het Burgerlijk Wetboek ook niet af te leiden, aldus de Hoge Raad. In zoverre is die uitspraak dus geen verrassing, maar maakt deze wel een einde aan iedere twijfel hoe in deze situatie gehandeld wordt.

Het komt vaker voor dat de Hoge Raad uiteindelijk anders beslist dan de Advocaat-Generaal, die de Hoge Raad adviseert. En wel eigenlijk volledig tegenovergesteld, omdat de Advocaat-Generaal van mening was dat een opdrachtgever wel degelijk (ook) op voorhand enig inzicht moet hebben (gekregen) in de omvang van de meerkosten, althans daar niet actief achterna zou hoeven moeten gaan.

Mijn advies aan een opdrachtnemer is om toch gewoon daar waar dat kan op voorhand wel degelijk enig inzicht te geven. Zeker als het gaat om een wijziging van de te verrichten werkzaamheden (scopewijzigingen) ten opzichte van een wijziging in de vorm van ‘meer van hetzelfde’.

Relevantie voor UAV/UAV-GC?

De vraag is of deze uitspraak ook relevant is, of in elk geval zou kunnen zijn, voor contracten waarop de UAV of de UAV-GC van toepassing verklaard zijn. Wat mij betreft zeker in het geval van de UAV: par. 36 lid 2 UAV luidt sinds de laatste herziening daarvan vrijwel hetzelfde als art. 7:755 BW; er staat ‘bestekswijzigingen’ in plaats van ‘gewenste toevoegingen of veranderingen’.

Bij de UAV-GC 2005 ligt dat wat minder voor de hand, althans ligt het in elk geval complexer. Par. 14 samen met 45 UAV-GC 2005 bevatten geen expliciete verwijzing naar art. 7:755 BW. Bovendien is een Wijziging Opdrachtgever in de zin van par. 14 UAV-CG 2005 in principe een uitzonderingssituatie. Dat vloeit uit de uitgebreide regeling van par. 14 en 45 UAV-GC 2005 voort, die doorgaans meer over de vraag gaat of er sprake is van een Wijziging. En par. 14 lid 16 UAV-GC 2005 bepaalt – in elk geval op papier – dat bij het uitblijven van overeenstemming over de financiën, de opdrachtnemer de wijziging niet hoeft uit te voeren.

B.R. (Bard) van Veen is advocaat bij Severijn Hulshof Advocaten te Den Haag. Tel. (070) 304 55 90, E-mail: b.veen@shadv.nl, www.severijnhulshof.nl. Voor vragen over dit artikel, kunt u mij bereiken via het genoemde mailadres. Het geschilnummer is: ECLI:NL:HR:2022:989.