Verlopen gestanddoeningstermijn

Artikel delen

Op 29 september 2022 is een interessant vonnis gewezen bij de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen. Wat speelde er in deze zaak? De gestanddoeningstermijn van de inschrijving van de aannemer was verstreken. Daarom maakte de aannemer aanspraak op vergoeding van € 730.000,-, excl. BTW aan onder meer inmiddels gestegen prijzen.

Tekst: Bard van Veen

Aanleg vangrail

Partijen hebben na lang onderhandelen een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de gemeente een voorschot van € 200.000,- excl. BTW betaald had. Voorwaarde was dat de aannemer een procedure zou starten, en daarbij ook zijn andere vorderingen mee zou nemen. De gemeente vorderde dit voorschot overigens terug. Wat oordelen arbiters?

De gemeente voerde aan dat de aannemer de overeenkomst onvoorwaardelijk had getekend, en daarmee zijn aanspraken had prijsgegeven. Arbiters gaan daarin niet mee. Vóór de definitieve gunning hadden partijen een startoverleg gevoerd. In de notulen is vastgelegd dat de aannemer de gevolgen van het verstreken zijn van de gestanddoeningstermijn (geldigheidsduur van inschrijving, red.), en actuele risico’s met betrekking met de levering van materialen, waaronder prijsstijgingen, in kaart brengt. De gemeente heeft met het accorderen van de notulen tijdens de eerste bouwvergadering erkend dat de prijs nog niet vaststond. Arbiters constateren verder dat partijen het debat over de prijs na gunning hebben voortgezet.

Prijsovereenstemming?

De aannemer had aangevoerd dat partijen tijdens een overleg overeenstemming hadden bereikt over het door de aannemer verlangde bedrag van € 730.000,-. Arbiters volgen de aannemer echter niet. Uit de notulen van dat overleg volgt dat de gemeente eerst een deugdelijke onderbouwing van dat bedrag wilde hebben alvorens beslissingen te nemen. Met de gemeente zijn arbiters van oordeel dat de aannemer die deugdelijke onderbouwing niet heeft verstrekt.

Omdat partijen geen prijsovereenstemming hebben bereikt, moeten arbiters zelf een redelijke prijs vaststellen. Daartoe gaan arbiters eerst vaststellen welke bouwtijdverlenging de aannemer toekomt, om vervolgens de aan die periode toe te rekenen prijsverhogingen te bepalen.

Bouwtijdverlenging

De aannemer had aangevoerd dat sprake was van in totaal 26 weken vertraging; het werk is niet na de bouwvak van 2021 gestart, maar pas in maart 2022. Arbiters wijzen uiteindelijk 20 weken toe.

Aardig is het oordeel van arbiters over de vertraging als gevolg van de discussie over de prijsstijgingen. Arbiters oordelen dat beide partijen daar debet aan zijn geweest. De gemeente wordt verweten afhoudend te hebben gereageerd, hoewel ze zich bereid verklaard had tot onderhandelingen. De aannemer had zich onvoldoende voortvarend met de inkoop van de materialen in kwestie beziggehouden. Arbiters verdelen de pijn dan ook 50/50.

De aannemer vindt arbiters wel aan zijn kant voor wat betreft zijn stelling dat een vertraging van 14 weken was ontstaan als gevolg van een wijziging van het palenplan. Die wijziging is een bestekswijziging. Na uitvoerige overwegingen over par. 3 UAV-2012 komen arbiters tot de conclusie dat de bestekswijziging in dit geval inderdaad door de – daartoe bevoegde – bouwdirectie is verstrekt. Maar, de aannemer had duidelijk gemaakt uiterlijk op vrijdag uitsluitsel te willen hebben, zodat de materialen maandag zouden kunnen worden besteld. De gemeente heeft op die betreffende vrijdag gereageerd, echter na werktijd (want om 17:49 uur). Daardoor is verdere vertraging in het bestellen van de correcte palen gekropen, welke vertraging de gemeente wordt aangerekend.

Vergoedingen

Arbiters stellen vast dat het bestek alle mogelijke aanspraken van de aannemer op prijsaanpassingen uitsluit: geen risicoregeling, geen prijsindexering en § 47 UAV-2012 en art. 7:753 BW zijn uitgesloten. Dit maakt volgens arbiters, alsmede omdat de gestanddoeningstermijn is verleend, dat ondernemersrisico in de inschrijfsom van de aannemer is verdisconteerd. Echter, omdat de gestanddoeningstermijn is verstreken én omdat er in 2021 forse prijsstijgingen zijn geweest, oordelen arbiters dat de aannemer toch een aanspraak heeft.

Arbiters kwalificeren de door aannemer verstrekte prijsonderbouwing (nog steeds) als onvoldoende. De aannemer heeft prijzen uit het eerste kwartaal van 2022 opgenomen, die op dat moment ook al beïnvloed waren door de oorlog in Oekraïne; vermoedelijk gerelateerd aan de start in maart 2022. Die prijzen leveren voor hem een gunstiger beeld. Arbiters overwegen dat de aannemer direct op het moment dat hij melding maakte van de prijsstijgingen – dus in 2021 – de markt had moeten consulteren. De aannemer had initiële offertes van onderaannemers en leveranciers moeten vergelijken met de nieuwe offertes uit nog 2021, om zo een exact mogelijke onderbouwing te geven.

Rekening houdend met de goede en kwade kansen bepalen arbiters de voor rekening van de gemeente te brengen prijsstijging op € 175.000,- excl. btw, neerkomend op circa 4% van de aanneemsom. De gemeente had namelijk wel erkend dat de aannemer gecompenseerd moest worden.

Schadevergoeding

De aannemer had ook schadevergoeding gevorderd. Arbiters achten het aannemelijk dat het personeel niet volledig op andere bouwplaatsen kon worden ingezet en de voorbereiding niet volledig kon worden stopgezet. Alles afwegende wijzigen arbiters een bedrag van € 83.000,- excl. btw toe. Daarbij hebben arbiters het percentage AKWR (Algemene Kosten, Winst en Risico, red.) uit het bestek toegepast en niet het door de aannemer gehanteerde hogere percentage.

De aannemer had verder bedragen te vermeerderen met btw gevorderd. Terecht volgens arbiters, omdat de aanspraken van de aannemer zijn gebaseerd op het contract, en geen schadevergoeding zijn. Arbiters oordelen dat de aannemer geen aanspraak heeft op 2% renteverhoging krachtens § 45 lid 2 UAV-2012, omdat niet voldaan is aan de daaraan gestelde eisen. Anders dan gebruikelijk zien arbiters de memorie van eis niet als een betalingsherinnering.

Conclusie

Wat leert dit vonnis? Voor aannemers is het van belang om tijdig en goed onderbouwd aanspraken kenbaar te maken. De opdrachtgever heeft recht en belang bij (tijdige) duidelijkheid om te kunnen beslissen. Op welke manier dat moet, blijkt uit dit vonnis, te weten door de inschrijfprijzen te vergelijken met de prijzen op het moment dat de prijsstijgingsaanspraak ontstaat.

bard van veenB.R. (Bard) van Veen is advocaat bij Severijn Hulshof Advocaten te Den Haag.

Tel. (070) 304 55 90
E-mail:

b.****@sh***.nl












www.severijnhulshof.nl.
Voor vragen over dit artikel, kunt u hem bereiken via het genoemde mailadres. Het geschilnummer is: 37.410.