De realistische koers naar 2030

Artikel delen

De ambitie in de overgang naar Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) is hoog en daarmee staan we voor grote uitdagingen. Uitdagingen waarop De Groene Koers (DGK) – een initiatief van Bouwend Nederland, BMWT, Cumela, VHG en MKB Infra – enerzijds ook nu al een passend antwoord kan geven. Maar waarbij anderzijds de indruk ontstaat alsof elektrische machines de enige oplossing zijn om het stikstofprobleem op korte termijn op te lossen.

Tekst: Hans Zwaanenburg namens De Groene Koers
Beeld: De Groene Koers

Graafmachine

Een groeiend aantal opdrachtgevers, waaronder de overheid, zet nu al in op het volledig gebruik van zero emissie (ZE) grondverzetmaterieel voor het behalen van de doelen. Dat is begrijpelijk omdat daarmee dan direct op korte termijn wordt voldaan aan de uitstootdoelstellingen van zowel CO2 als stikstof en fijnstof. Maar het gaat voorbij aan de beschikbaarheid van ZE-materieel af fabriek. Het risico daarbij is dat hierdoor juist – op korte termijn – minder uitstoot wordt beperkt dan praktisch mogelijk is.

De reden hiervoor is dat er op korte termijn, in de periode 2023-2028, grote twijfels zijn over voldoende beschikbaarheid van ZE-materieel om invulling te geven aan de wens om al direct te voldoen aan de toekomstige uitstootdoelstellingen. Daarbij gaat het dan vooral om het zwaardere materieel (> 6 ton). Het merendeel van deze machines wordt geproduceerd in Azië en de USA en daar zijn de prioriteiten nog onvoldoende verzet naar de productie van ZE. Dat is ook verklaarbaar: de Europese markt is ongeveer 15-20 procent van de wereldmarkt. En binnen Europa zijn vooral Nederland en Noorwegen grootschalig bezig met elektrificatie.

Twee sporen beleid

Omdat het snelle opschalen naar de gevraagde aantallen elektrische machines in Nederland voorlopig niet haalbaar lijkt, pleit De Groene Koers voor een alternatief met een twee sporen beleid waarbij vooral ook nu al schoner gewerkt kan worden. Met de inzet van Stage IV en Stage V machines als vervanging van dieselmachines van de categorie Stage II en III, kan de uitstoot snel verder omlaag. Stage IV en Stage V machines hebben nu een marktaandeel van zo’n 35% en zijn ‘slechts’ voor 4% verantwoordelijk voor de uitstoot van stikstof en fijnstof van het gehele machinepark. Op korte termijn kan door de inzet van Stage IV en Stage V machines dus direct een aanzienlijke emissiereductie worden gerealiseerd. En in combinatie met de brandstof HVO 100 kan deze uitstoot zelfs nog verder omlaag. De CO2-reductie is 90%. Bij licht materieel zonder uitlaatgasnabehandelingssysteem is de stikstofreductie 35% en fijnstofreductie 60%.

Een andere mogelijkheid is de inzet van bestaand en nieuw ZE materieel, maar het aanbod daarvan is beperkt. Zo is het aantal actieve ZE-graafmachines (> 6 ton) en ZE-wielladers (> 60 hp) afgelopen jaren weliswaar gestegen naar zo’n 1.500 stuks, maar dat is slechts een klein percentage ten opzichte van de 33.000 diesels. Daarnaast zien we dat van de ongeveer 300.000 stuks groot materieel die de infra in ons land momenteel rijk is, er thans een kleine 1% elektrisch, respectievelijk emissieloos is. Dat percentage moet omhoog en kan ook omhoog, maar niet van de ene op de andere dag. En daarmee lijkt het op dit moment weinig zinvol om ons blind te staren op ZE. Zeker wanneer we ons realiseren dat er ook nu al schoner gewerkt kan worden door naast de beperkte beschikbare ZE-machines juist nu ook aandacht te hebben voor de Stage IV en Stage V machines.

Locatie-afhankelijk keuzes maken

Per project kan een afweging gemaakt worden tussen Stage IV / Stage V of ZE machines. Zo kenmerken woningbouw en utiliteitsbouw projecten zich dat er op één bepaalde locatie wordt gebouwd. Bij bouwwerkzaamheden in gebieden waar al een elektriciteitsnetwerk ligt, kunnen elektrische voertuigen, soms met enige aanpassing, veelal op bestaande netwerkaansluitingen worden aangesloten. Dit in tegenstelling tot nieuwbouwlocaties. Het aandachtspunt bij de projecten ligt vooral op de zware machines in de grondverzetfase die in de regel aan het begin van het project plaatsvindt en nog nauwelijks in ZE leverbaar is.

De weg en waterbouw kenmerkt zich doordat er vaak niet op één vaste locatie wordt gewerkt maar juist op een traject. Daardoor is de kans kleiner dat elektrische werktuigen op korte termijn al worden ingezet. En als dat al zo is, dan zijn de mogelijkheden beperkt om op te laden op de bouwlocatie.

Door ons niet blind te staren op ZE-materieel, maar ook slim bestaande beschikbare uitontwikkelde technologie te gebruiken kan zowel op korte als op lange termijn verstandig worden ingezet op minder emissies. Niet voor niets staan de SEB-doelen op 2030 en is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Op korte termijn kan dat met name door de inzet van Stage IV en Stage V machines en op de langere termijn steeds beter met ZE materieel.

BMWT is de brancheorganisatie van leveranciers van bouwmachines, magazijninrichtingen, wegenbouwmachines en transportmaterieel. Kijk op www.bmwt.nl.