Onderzoek naar biodiversiteit en klimaatadaptatie van snelwegbermen

Artikel delen

Ook de bermen langs snelwegen hebben te maken met de invloed van klimaatverandering en met verlies aan biodiversiteit. Rijkswaterstaat en Wageningen University & Research (WUR) voeren een grootschalig onderzoek uit naar het maaibeleid om daarmee de klimaatadaptatie én herstel van de biodiversiteit van bermen te vergroten.

Tekst: Henk Wind
Beeld: Wiene Bakker / WUR

snelwegberm

Op zich is er al veel bekend over de invloed van het maaibeleid op de biodiversiteit van bermen, zo geeft universitair hoofddocent Philippine Vergeer van WUR aan. “Maar inmiddels is de invloed van de klimaatverandering merkbaar. Het groeiseizoen wordt langer: het begint eerder door het warmere voorjaar en het gaat langer door, door de milde winters. In de zomer hebben we steeds vaker te maken met extreme droogte met gevaar voor bermbrand en hevige regenval met kans op erosie. Dan moet je kijken of het huidige bermbeheer nog wel optimaal is en dat waar nodig aanpassen aan het huidige klimaat.”

Grote oppervlakte

snelwegbermDat geldt uiteraard voor alle bermen in Nederland, maar de bermen langs de snelwegen vormen toch wel een bijzonder aandachtsgebied. “Er lopen diverse onderzoeken naar gemeentelijk bermbeheer en naar dijkvegetatie. Maar een gemeente kent zijn bermen. Bij snelwegen gaat het over een heel groot oppervlak. Dat bedraagt wel 18.100 hectare. Dat is samen een heel groot natuurgebied. Dat geeft door de omvang kansen voor natuur, maar ook beperkte mogelijkheden tot kleinschalig beheer. Het gaat om maaimethodes die op grote oppervlakken inzetbaar zijn. En bij de bermen langs de snelwegen staat veiligheid altijd op nummer één. Het gaat er dus om de eisen voor veilig en vlot verkeer te combineren met een mooie natuur in de bermen.”

Veiligheid als drijfveer

De obstakelvrije zone (tot 13 meter van de kantstreep) van de grasbermen langs de snelwegen zijn in eerste instantie bedoeld voor het borgen van de verkeersveiligheid en de stabiliteit van de hoofdwegen en het verkeer. Als een auto van de weg raakt bij een grasberm, kan deze hier veilig op uitrijden, zonder obstakels en op een voldoende stevige ondergrond.

Die veiligheid is juist ook één van de drijfveren om naar de vegetatie in de bermen te kijken. “In bijvoorbeeld de heel droge zomer van 2018 waren er door de hoge, droge grasmassa veel bermbranden. Maar door hevige regenval kan ook erosie van de bermen optreden. Als je die beide kunt beperken met een ander maaibeleid, geeft dat grote voordelen.”

Biologisch gezien moet dat kunnen. Een ander maaibeleid leidt tot andere vegetatie, met bijvoorbeeld meer bloemen en kruiden. De bodem raakt daardoor beter doorworteld. En daarmee wordt deze beter bestand tegen zowel verdroging als erosie door hevige regenval. Maar het opgezette onderzoek moet uitwijzen hoe de bermen zich daadwerkelijk gaan ontwikkelen met een ander maaibeleid. “Daarbij moet dat maaibeleid ook reëel zijn. Rijkswaterstaat gaat geen vijf keer per jaar maaien. En in de strook direct naast de vluchtstrook wordt het gras altijd kort gehouden vanwege verkeersveiligheid. Het gaat met name om de stroken berm daarbuiten. Die worden nu op de meeste locaties één keer per jaar gemaaid. Op enkele locaties wordt vaker gemaaid, met name bij voor planten voedselrijke omstandigheden. Vroeger was dat bij alle voedselrijkere bermen twee keer per jaar. Misschien moeten we daarnaar terug.”

snelwegberm

Verschillende ondergronden

Om dat te onderzoeken heeft WUR samen met Rijkswaterstaat proefvakken gemaakt langs de snelwegen. Dat gaat om tien locaties, die geselecteerd zijn op de ondergrond en uiteraard op voldoende bermbreedte. “We nemen ondergronden met verschillende gradiënten in bodemtype, van kleiachtig tot zandachtig. De hele zware klei en heel voedselarm zand nemen we niet mee.”

Op de locaties wordt verschillend maaibeleid uitgevoerd, waarbij vooral de frequentie en de maaihoogte van belang zijn. “Dan gaat het om of één of twee keer per jaar maaien. Uitganspunt is daarbij in ieder geval dat de berm kort gemaaid de winter in gaat. Als we één keer maaien is dat dus altijd kort. Als we twee keer maaien is de tweede keer kort. De eerste keer varieert dan. Als we hoog maaien, is dat ongeveer 20 centimeter. Dan zijn er waarschijnlijk meer insecten die overleven en het zal invloed hebben op de doorworteling.”

“Ook de periode van het maaien wordt onderzocht. Nu maait Rijkswaterstaat de tweede helft van augustus tot half september. Heeft het zin om dat naar voren te halen? Of juist nog later te doen?”

Zes varianten

Het onderzoek resulteert in een zestal varianten: één keer laag maaien in augustus; één keer laag maaien eind oktober; twee keer laag maaien in juni en augustus; hoog maaien in juni en laag maaien in augustus; twee keer laag maaien in juni en eind oktober of hoog maaien in juni en laag maaien eind oktober. Al die zes varianten zijn drie keer uitgezet in een berm. Dat resulteert dus in achttien proefvlakken, van elk 6 x 10 meter. En dat op tien verschillende locaties.

Het gaat in het onderzoek uitsluitend om het effect van het maaibeleid. Er worden geen mengsels ingezaaid of iets dergelijks. De bermen moeten zich spontaan ontwikkelen. Het project loopt vier jaar. Is dat voldoende? “We zijn nu één jaar bezig. We hebben tussentijdse metingen, maar nog geen resultaten. Vier jaar is wel wat kort, maar geeft toch voldoende inzicht in de ontwikkeling.”

“Daarbij combineren we de proefvlakken ook met experimenten in de proeftuinen van de Universiteit. Daar kunnen we bijvoorbeeld droogte stimuleren. Tevens is er een bestaand meetnet van ongeveer 1300 punten waar de vegetatie periodiek wordt gemeten. Onze resultaten combineren we met die van het meetnet om de uitkomsten te vergelijken.”

Leefgebied

Naast bijdragen aan klimaatadaptatie kan nieuw maaibeleid ook leiden tot meer biodiversiteit in de bermen. “Die vormen samen toch een heel oppervlak aan half natuurlijk onbemest maar wel gemaaid grasland. Ze kunnen ook fungeren als een schakel tussen twee natuurgebieden. De bermen vormen dan een corridor voor met name insecten en planten. De bermen zijn behalve doorgangsgebied ook een belangrijk leefgebied voor die insecten, zoals bijen, vlinders, krekels en sprinkhanen. Maar ook voor muisachtigen en voor (roof)vogels. De bermen vervullen daarin een waardevolle functie.”

Het experiment met de proefvlakken maakt onderdeel uit van het zesjarige programma All4Biodiversity (2020-2025), geleid door de provincie Zuid-Holland. Naast Rijkswaterstaat nemen vijf provincies, twee ministeries, verschillende natuur- en landbouworganisaties en de stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel deel. Doel van dit samenwerkingsverband is de kwaliteit van natuurgebieden en de biodiversiteit te verhogen. Hiervoor worden binnen Nederland verschillende onderzoeken en pilots gedaan in Natura 2000-gebieden. Een deel van de kosten wordt gedekt door een Europese subsidie. Vanuit de WUR werken onder anderen projectleider Philippine Vergeer en promovendus Wiene Bakker aan dit onderzoek.